Vliegen

vliegenEn dan gaan we weer terug. Dinsdag is het. We vliegen vanaf Pisa.

vliegenEn we gaan natuurlijk boven de wolken. Ik zit weer bij het raampje.

vliegenAls je goed kijkt zie je de besneeuwde toppen van de Alpen.

vliegenEn dit is bijna thuis. Ergens boven Duitsland of Frankrijk.